beenbreker

Dutch

Etymology

Compound of been (bone) + breker (breaker).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbeːnˌbreː.kər/
  • (file)
  • Hyphenation: been‧bre‧ker

Noun

beenbreker m (plural beenbrekers, diminutive beenbrekertje n)

  1. (archaic) sea eagle
    • 1660, John Honston, DR. Ionstons Beſchrijving vande Natuur der Vogelen, neffens haar Beeldeniſſen in koper geſneden, tr. by M Grausius from Latin, publ. by I. I. Schipper, page 13.
      Dit ſchijnt de waarheid t'onder ſchryven : Maar nochtans wijl de Arend‚en Beenbrekers, en Gieren, gelijk uit Ariſtoteles en Plinius blijkt, ſich met elkander vermenghen : kander lichtlijk uit vogelen van verſcheide gedaanten, een derde , en die onvrughtbaar, gelijk uit een Merry,en Eſel de muil, voort geteelt werden, welke om de gelijkheid mette Gieren, groter dan de Arenden eer onder d'andere plaats gegeven werd.
    • 1789, De bybel vertaald, omschreeven en door aanmerkingen opgehelderd, page 481, margin note.
      vs. 13 En van het gevogelte zult gij deze verfoeijen, zij zullen niet gegeten worden, zij zullen een verfoeiſel zijn: den arend, en den beenbreker, en den meerarend.
      vs. 13 And of the birds you shall abhor these ones, they shall not be eaten, they shall be an abomination: the golden eagle, and the sea eagle, and the "lake eagle".
    • 1811 December 27, H. Kluit, "Bylage tot het berigt wegens eene Fransche Grammatica", in Algemeene konst- en letterbode, page 412 (italics original, emphasis added).
      De Beenbreker heet in 't Fransch l'Osſifrague, of le grand aigle de mer.

Synonyms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.