eeuw
Dutch
Etymology
From Middle Dutch êwe, from Old Dutch ēwa, from Proto-Germanic *aiwaz, from Proto-Indo-European *h₂eyu- (“vital force”).
Pronunciation
- IPA(key): /eːu̯/
audio (file)
Noun
eeuw m or f (plural eeuwen, diminutive eeuwtje n)
- century, 100 years
- many years
- (by extension) a very long time, far too long, (an) eternity
Derived terms
- door de eeuwen der eeuwen
- eeuweling
- eeuwig
- eeuwigheid
- eeuwelijk
- eeuweloos
- Middeleeuwen
- eeuwenheugend
- eeuwenlang
- eeuwenoud
- eeuwfeest
- eeuwgenoot
- eeuwgetij
- eeuwhelft
- eeuwjaar
- eeuwkring
- eeuwtij
- eeuwwende
- eeuwwisseling
- eeuwzang
- Gouden Eeuw
- heileeuw
- lettereeuw
- vereeuwigen
Descendants
- Afrikaans: eeu
References
- Dr. P.A.F. van Veen e.a., Etymologisch Woordenboek. De herkomst van onze woorden., Van Dale Lexicografie, 1989 [Dutch etymological dictionary, in Dutch]
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.