gier
See also: Gier
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ɣiːr/
- Hyphenation: gier
- Rhymes: -ir
Etymology 1
From Middle Dutch gir, gier, from Old Dutch *gīr, from Proto-Germanic *gīraz.
Noun
gier m (plural gieren, diminutive giertje n)
Derived terms
- aasgier
- baardgier
- gierachtig
- gierbuizerd
- gierenblik
- gierenbroed
- gierengreep
- gierenhals
- gierenheir
- gierenklauw
- gierennest
- gierenoog
- gierensnavel
- gierenstoet
- gierenveder
- gierenveer
- gierenvlerk
- gierenvleugel
- gierenzwerm
- giergeknaag
- gierkoning
- giermaag
- gierzeearend
- gierzwaluw
- kalkoengier
- koningsgier
- lammergier
- monniksgier
- oorgier
- raafgier
- roodkopgier
- roofgier
Derived terms
- gieren (verb)
- gierbak
- gierbakwagen m
- gierhoos
- gierkaar
- gierput m
- gierwagen m
- gierwater n
- giertank
- gierton
Noun
gier m (plural gieren, diminutive giertje n)
Etymology 5
From Latin gyrus, from Ancient Greek γῦρος (gûros).
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.