moed
See also: möd
Dutch
Etymology
From Middle Dutch moet, from Old Dutch *muot, from Proto-Germanic *mōdaz.
Pronunciation
- IPA(key): /mut/
Audio (file) - Rhymes: -ut
- Homophone: moet
Noun
moed m (uncountable)
- courage, bravery, daring
- (obsolete) mood; internal nature, mental disposition
- 1628, Philips Marnix van Sint Aldegonde, "Wilhelmus van Nassouwe", (modern, redacted version), couplet 7.
- Van al die mij bezwaren / en mijn vervolgers zijn, / mijn God, wil toch bewaren / den trouwen dienaar dijn; / dat zij mij niet verrassen / in hunnen bozen moed, / hun handen niet en wassen / in mijn onschuldig bloed!
- (please add an English translation of this quote)
- 1628, Philips Marnix van Sint Aldegonde, "Wilhelmus van Nassouwe", (modern, redacted version), couplet 7.
Derived terms
- gemoed
- moedig
- moedeloos
- bemoedigen
- ontmoedigen
- dronkemansmoed
- heldenmoed
- overmoed
- moedwil
West Frisian
Zhuang
Pronunciation
- (Standard Zhuang) IPA(key): /mot˧/
- Tone numbers: moed8
- Hyphenation: moed
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.