pannenkoek
Dutch
FWOTD – 29 November 2018
Alternative forms
- (before 1996) pannekoek
Etymology
From Middle Dutch pannecoeke. Equivalent to pan (“pan”) + -en- + koek (“cake”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈpɑnə(n)ˌkuk/
Audio (file) - Hyphenation: pan‧nen‧koek
Noun
pannenkoek m (plural pannenkoeken, diminutive pannenkoekje n)
- pancake; pannekoek; flapjack (US)
- 2011, Jelle Brandt Corstius, Van Moskou tot Medan.
- Ik ben mijn hele leven al fan geweest van pannenkoeken, en wat dat betreft is Rusland een van de beste landen om te wonen.
- I have been a fan of pancakes for my entire life, and when it comes to that Russia is one of the best countries to live in.
- 2011, Jelle Brandt Corstius, Van Moskou tot Medan.
- bungler, oaf
- 2017, Thomas Beijer, Geen jalapeños.
- 'En dan kom je uitgerekend die pannenkoek tegen,' zei Richard.
- 'And then you run into that bungler out of all people,' Richard said.
- 2017, Thomas Beijer, Geen jalapeños.
Derived terms
- appelpannenkoek
- eierpannenkoek
- kaaspannenkoek
- pannenkoekenbeslag
- pannenkoekenpan
- pannenkoekenrestaurant
- spekpannenkoek
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.