zwam

Dutch

Etymology

From Middle Dutch swam, from Old Dutch *swam, from Proto-Germanic *swammaz.

Pronunciation

  • IPA(key): /zʋɑm/
  • (file)
  • Hyphenation: zwam
  • Rhymes: -ɑm

Noun

zwam f or m (plural zwammen, diminutive zwammetje n)

  1. (countable, uncountable) fungus, mushroom
  2. (obsolete) sponge
    • 1803, Lucas Oling, "Over de nieuw-uitgevondene filtreer-werktuigen.", in Mengelwerk, page 444.
      In eene verdieping in het midden van denzelven zyn, in een zoort van tappen, twee waschsponzen of zwammen aangebragt, waar door het te filtreerene water gaat.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.