aaneenschakelen

Néerlandais

Étymologie
Composé du verbe schakelen « enchaîner », avec l’adverbe aaneen « d’affilée ».

Verbe

Présent Prétérit
ik schakel aaneen schakelde aaneen
jij schakelt aaneen
hij, zij, het schakelt aaneen
wij schakelen aaneen schakelden aaneen
jullie schakelen aaneen
zij schakelen aaneen
u schakelt aaneen schakelde aaneen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aaneenschakelend aaneengeschakeld

aaneenschakelen \Prononciation ?\ transitif

  1. Enchaîner, joindre.
  2. (Informatique) Concaténer.

Dérivés

Prononciation
  • Pays-Bas : écouter « aaneenschakelen »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.