avontuurlijk

Dutch

Etymology

From Middle Dutch aventuerlijc, avontuerlijc, avonturlic. Equivalent to avontuur (adventure) + -lijk (-ly).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌaː.vɔnˈtyːr.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: a‧von‧tuur‧lijk

Adjective

avontuurlijk (comparative avontuurlijker, superlative avontuurlijkst)

  1. Like an adventure, dangerous, eventful, exciting
    Wat een avontuurlijke reis! Zijn verhaal is boeiender dan TV.
    What an exciting journey! His story is more fascinating then TV.
  2. Daring, adventurous, accepting risks

Inflection

Inflection of avontuurlijk
uninflected avontuurlijk
inflected avontuurlijke
comparative avontuurlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial avontuurlijkavontuurlijkerhet avontuurlijkst
het avontuurlijkste
indefinite m./f. sing. avontuurlijkeavontuurlijkereavontuurlijkste
n. sing. avontuurlijkavontuurlijkeravontuurlijkste
plural avontuurlijkeavontuurlijkereavontuurlijkste
definite avontuurlijkeavontuurlijkereavontuurlijkste
partitive avontuurlijksavontuurlijkers

Synonyms

Derived terms

  • avontuurlijkheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.