bekeren

Dutch

Etymology 1

From Middle Dutch bekeren, from Old Dutch bekeren. Equivalent to be- + keren.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈkeːrə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧ke‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

bekeren

  1. (transitive) to convert (e.g. to a religion or ideology)
Inflection
Inflection of bekeren (weak, prefixed)
infinitive bekeren
past singular bekeerde
past participle bekeerd
infinitive bekeren
gerund bekeren n
present tense past tense
1st person singular bekeerbekeerde
2nd person sing. (jij) bekeertbekeerde
2nd person sing. (u) bekeertbekeerde
2nd person sing. (gij) bekeertbekeerde
3rd person singular bekeertbekeerde
plural bekerenbekeerden
subjunctive sing.1 bekerebekeerde
subjunctive plur.1 bekerenbekeerden
imperative sing. bekeer
imperative plur.1 bekeert
participles bekerendbekeerd
1) Archaic.
Derived terms
Descendants

Etymology 2

From beker (cup) + -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbeːkərə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧ke‧ren

Verb

bekeren

  1. (intransitive) to participate in a cup match
  2. (intransitive, dated) to drink lavishly
Inflection
Inflection of bekeren (weak)
infinitive bekeren
past singular bekerde
past participle gebekerd
infinitive bekeren
gerund bekeren n
present tense past tense
1st person singular bekerbekerde
2nd person sing. (jij) bekertbekerde
2nd person sing. (u) bekertbekerde
2nd person sing. (gij) bekertbekerde
3rd person singular bekertbekerde
plural bekerenbekerden
subjunctive sing.1 bekerebekerde
subjunctive plur.1 bekerenbekerden
imperative sing. beker
imperative plur.1 bekert
participles bekerendgebekerd
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.