beoorlogen

Dutch

Etymology

From be- + oorlogen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈoːr.loːɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧oor‧lo‧gen

Verb

beoorlogen

  1. (transitive, uncommon) to wage war against, to war against
    Synonym: bekrijgen

Inflection

Inflection of beoorlogen (weak, prefixed)
infinitive beoorlogen
past singular beoorloogde
past participle beoorloogd
infinitive beoorlogen
gerund beoorlogen n
present tense past tense
1st person singular beoorloogbeoorloogde
2nd person sing. (jij) beoorloogtbeoorloogde
2nd person sing. (u) beoorloogtbeoorloogde
2nd person sing. (gij) beoorloogtbeoorloogde
3rd person singular beoorloogtbeoorloogde
plural beoorlogenbeoorloogden
subjunctive sing.1 beoorlogebeoorloogde
subjunctive plur.1 beoorlogenbeoorloogden
imperative sing. beoorloog
imperative plur.1 beoorloogt
participles beoorlogendbeoorloogd
1) Archaic.

Derived terms

  • beoorloger
  • beoorloging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.