blootstellen

Dutch

Etymology

From bloot + stellen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbloːtstɛlə(n)/
  • (file)

Verb

blootstellen

  1. (transitive) to expose

Inflection

Inflection of blootstellen (weak, separable)
infinitive blootstellen
past singular stelde bloot
past participle blootgesteld
infinitive blootstellen
gerund blootstellen n|- class="vsHide" style="background: #E6E6FF;" main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stel blootstelde blootblootstelblootstelde
2nd person sing. (jij) stelt blootstelde blootblootsteltblootstelde
2nd person sing. (u) stelt blootstelde blootblootsteltblootstelde
2nd person sing. (gij) stelt blootstelde blootblootsteltblootstelde
3rd person singular stelt blootstelde blootblootsteltblootstelde
plural stellen blootstelden blootblootstellenblootstelden
subjunctive sing.1 stelle blootstelde blootblootstelleblootstelde
subjunctive plur.1 stellen blootstelden blootblootstellenblootstelden
imperative sing. stel bloot
imperative plur.1 stelt bloot
participles blootstellendblootgesteld
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.