broeien

Dutch

Etymology

From Middle Dutch broeien.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbrui̯ə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: broei‧en
  • Rhymes: -ui̯ən

Verb

broeien

  1. (intransitive) to be hot
  2. (transitive) to heat (up)

Inflection

Inflection of broeien (weak)
infinitive broeien
past singular broeide
past participle gebroeid
infinitive broeien
gerund broeien n
present tense past tense
1st person singular broeibroeide
2nd person sing. (jij) broeitbroeide
2nd person sing. (u) broeitbroeide
2nd person sing. (gij) broeitbroeide
3rd person singular broeitbroeide
plural broeienbroeiden
subjunctive sing.1 broeiebroeide
subjunctive plur.1 broeienbroeiden
imperative sing. broei
imperative plur.1 broeit
participles broeiendgebroeid
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.