decentraliseren

Dutch

Etymology

Borrowed from French décentraliser.

Pronunciation

  • IPA(key): /deːsɛntraːliˈzeːrə(n)/
  • (file)

Verb

decentraliseren

  1. (transitive) to decentralize/decentralise

Inflection

Inflection of decentraliseren (weak)
infinitive decentraliseren
past singular decentraliseerde
past participle gedecentraliseerd
infinitive decentraliseren
gerund decentraliseren n
present tense past tense
1st person singular decentraliseerdecentraliseerde
2nd person sing. (jij) decentraliseertdecentraliseerde
2nd person sing. (u) decentraliseertdecentraliseerde
2nd person sing. (gij) decentraliseertdecentraliseerde
3rd person singular decentraliseertdecentraliseerde
plural decentraliserendecentraliseerden
subjunctive sing.1 decentraliseredecentraliseerde
subjunctive plur.1 decentraliserendecentraliseerden
imperative sing. decentraliseer
imperative plur.1 decentraliseert
participles decentraliserendgedecentraliseerd
1) Archaic.

Antonyms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.