flauwvallen

Dutch

Etymology

From flauw + vallen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈflɑu̯vɑlə(n)/
  • (file)

Verb

flauwvallen

  1. (intransitive) to faint

Inflection

Inflection of flauwvallen (strong class 7, separable)
infinitive flauwvallen
past singular viel flauw
past participle flauwgevallen
infinitive flauwvallen
gerund flauwvallen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular val flauwviel flauwflauwvalflauwviel
2nd person sing. (jij) valt flauwviel flauwflauwvaltflauwviel
2nd person sing. (u) valt flauwviel flauwflauwvaltflauwviel
2nd person sing. (gij) valt flauwvielt flauwflauwvaltflauwvielt
3rd person singular valt flauwviel flauwflauwvaltflauwviel
plural vallen flauwvielen flauwflauwvallenflauwvielen
subjunctive sing.1 valle flauwviele flauwflauwvalleflauwviele
subjunctive plur.1 vallen flauwvielen flauwflauwvallenflauwvielen
imperative sing. val flauw
imperative plur.1 valt flauw
participles flauwvallendflauwgevallen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.