gehoorzamen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch gehoorsamen, from Old Dutch *gihōrsamon. Equivalent to gehoorzaam + -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɣəˈɦoːrzaːmə(n)/
  • (file)

Verb

gehoorzamen

  1. (transitive) to obey

Inflection

Inflection of gehoorzamen (weak, prefixed)
infinitive gehoorzamen
past singular gehoorzaamde
past participle gehoorzaamd
infinitive gehoorzamen
gerund gehoorzamen n
present tense past tense
1st person singular gehoorzaamgehoorzaamde
2nd person sing. (jij) gehoorzaamtgehoorzaamde
2nd person sing. (u) gehoorzaamtgehoorzaamde
2nd person sing. (gij) gehoorzaamtgehoorzaamde
3rd person singular gehoorzaamtgehoorzaamde
plural gehoorzamengehoorzaamden
subjunctive sing.1 gehoorzamegehoorzaamde
subjunctive plur.1 gehoorzamengehoorzaamden
imperative sing. gehoorzaam
imperative plur.1 gehoorzaamt
participles gehoorzamendgehoorzaamd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.