goedkeuren

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

goedkeuren

  1. to endorse, approve

Inflection

Inflection of goedkeuren (weak, separable)
infinitive goedkeuren
past singular keurde goed
past participle goedgekeurd
infinitive goedkeuren
gerund goedkeuren n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular keur goedkeurde goedgoedkeurgoedkeurde
2nd person sing. (jij) keurt goedkeurde goedgoedkeurtgoedkeurde
2nd person sing. (u) keurt goedkeurde goedgoedkeurtgoedkeurde
2nd person sing. (gij) keurt goedkeurde goedgoedkeurtgoedkeurde
3rd person singular keurt goedkeurde goedgoedkeurtgoedkeurde
plural keuren goedkeurden goedgoedkeurengoedkeurden
subjunctive sing.1 keure goedkeurde goedgoedkeuregoedkeurde
subjunctive plur.1 keuren goedkeurden goedgoedkeurengoedkeurden
imperative sing. keur goed
imperative plur.1 keurt goed
participles goedkeurendgoedgekeurd
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.