inlijven

Dutch

Etymology

in + lijf + -en

Pronunciation

  • (file)

Verb

inlijven

  1. to incorporate

Inflection

Inflection of inlijven (weak, separable)
infinitive inlijven
past singular lijfde in
past participle ingelijfd
infinitive inlijven
gerund inlijven n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular lijf inlijfde ininlijfinlijfde
2nd person sing. (jij) lijft inlijfde ininlijftinlijfde
2nd person sing. (u) lijft inlijfde ininlijftinlijfde
2nd person sing. (gij) lijft inlijfde ininlijftinlijfde
3rd person singular lijft inlijfde ininlijftinlijfde
plural lijven inlijfden ininlijveninlijfden
subjunctive sing.1 lijve inlijfde ininlijveinlijfde
subjunctive plur.1 lijven inlijfden ininlijveninlijfden
imperative sing. lijf in
imperative plur.1 lijft in
participles inlijvendingelijfd
1) Archaic.

Synonyms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.