leegmaken

Dutch

Etymology

From leeg + maken

Pronunciation

  • (file)

Verb

leegmaken

  1. to empty

Inflection

Inflection of leegmaken (weak, separable)
infinitive leegmaken
past singular maakte leeg
past participle leeggemaakt
infinitive leegmaken
gerund leegmaken n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular maak leegmaakte leegleegmaakleegmaakte
2nd person sing. (jij) maakt leegmaakte leegleegmaaktleegmaakte
2nd person sing. (u) maakt leegmaakte leegleegmaaktleegmaakte
2nd person sing. (gij) maakt leegmaakte leegleegmaaktleegmaakte
3rd person singular maakt leegmaakte leegleegmaaktleegmaakte
plural maken leegmaakten leegleegmakenleegmaakten
subjunctive sing.1 make leegmaakte leegleegmakeleegmaakte
subjunctive plur.1 maken leegmaakten leegleegmakenleegmaakten
imperative sing. maak leeg
imperative plur.1 maakt leeg
participles leegmakendleeggemaakt
1) Archaic.

Synonyms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.