leesbaar

Dutch

Etymology

From lezen + -baar.

Pronunciation

  • (file)

Adjective

leesbaar (comparative leesbaarder, superlative leesbaarst)

  1. readable, legible

Inflection

Inflection of leesbaar
uninflected leesbaar
inflected leesbare
comparative leesbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial leesbaarleesbaarderhet leesbaarst
het leesbaarste
indefinite m./f. sing. leesbareleesbaardereleesbaarste
n. sing. leesbaarleesbaarderleesbaarste
plural leesbareleesbaardereleesbaarste
definite leesbareleesbaardereleesbaarste
partitive leesbaarsleesbaarders

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.