neerkijken

Dutch

Etymology

neer + kijken

Pronunciation

  • (file)

Verb

neerkijken

  1. to look down

Inflection

Inflection of neerkijken (strong class 1, separable)
infinitive neerkijken
past singular keek neer
past participle neergekeken
infinitive neerkijken
gerund neerkijken n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kijk neerkeek neerneerkijkneerkeek
2nd person sing. (jij) kijkt neerkeek neerneerkijktneerkeek
2nd person sing. (u) kijkt neerkeek neerneerkijktneerkeek
2nd person sing. (gij) kijkt neerkeekt neerneerkijktneerkeekt
3rd person singular kijkt neerkeek neerneerkijktneerkeek
plural kijken neerkeken neerneerkijkenneerkeken
subjunctive sing.1 kijke neerkeke neerneerkijkeneerkeke
subjunctive plur.1 kijken neerkeken neerneerkijkenneerkeken
imperative sing. kijk neer
imperative plur.1 kijkt neer
participles neerkijkendneergekeken
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.