neerzijgen

Dutch

Etymology

From neer + zijgen.

Pronunciation

  • (file)
  • Rhymes: -ɛi̯ɣən

Verb

neerzijgen

  1. (intransitive) to slowly descend to a resting position, lie or sit down, settle down

Inflection

Inflection of neerzijgen (strong class 1, separable)
infinitive neerzijgen
past singular zeeg neer
past participle neergezegen
infinitive neerzijgen
gerund neerzijgen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zijg neerzeeg neerneerzijgneerzeeg
2nd person sing. (jij) zijgt neerzeeg neerneerzijgtneerzeeg
2nd person sing. (u) zijgt neerzeeg neerneerzijgtneerzeeg
2nd person sing. (gij) zijgt neerzeegt neerneerzijgtneerzeegt
3rd person singular zijgt neerzeeg neerneerzijgtneerzeeg
plural zijgen neerzegen neerneerzijgenneerzegen
subjunctive sing.1 zijge neerzege neerneerzijgeneerzege
subjunctive plur.1 zijgen neerzegen neerneerzijgenneerzegen
imperative sing. zijg neer
imperative plur.1 zijgt neer
participles neerzijgendneergezegen
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.