opgewonden

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Adjective

opgewonden (comparative opgewondener, superlative opgewondenst)

  1. excited
  2. agitated

Inflection

Inflection of opgewonden
uninflected opgewonden
inflected opgewonden
comparative opgewondener
positive comparative superlative
predicative/adverbial opgewondenopgewondenerhet opgewondenst
het opgewondenste
indefinite m./f. sing. opgewondenopgewondeneropgewondenste
n. sing. opgewondenopgewondeneropgewondenste
plural opgewondenopgewondeneropgewondenste
definite opgewondenopgewondeneropgewondenste
partitive opgewondensopgewondeners

Participle

opgewonden

  1. past participle of opwinden

Inflection

Inflection of opgewonden
uninflected opgewonden
inflected opgewonden
comparative
positive
predicative/adverbial opgewonden
indefinite m./f. sing. opgewonden
n. sing. opgewonden
plural opgewonden
definite opgewonden
partitive opgewondens
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.