overheersen

Dutch

Etymology

over- + heersen

Pronunciation

  • (file)

Verb

overheersen

  1. To dominate

Inflection

Inflection of overheersen (weak, prefixed)
infinitive overheersen
past singular overheerste
past participle overheerst
infinitive overheersen
gerund overheersen n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular overheersoverheerste
2nd person sing. (jij) overheerstoverheerste
2nd person sing. (u) overheerstoverheerste
2nd person sing. (gij) overheerstoverheerste
3rd person singular overheerstoverheerste
plural overheersenoverheersten
subjunctive sing.1 overheerseoverheerste
subjunctive plur.1 overheersenoverheersten
imperative sing. overheers
imperative plur.1 overheerst
participles overheersendoverheerst
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.