staart
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /staːrt/
Audio (file) - Hyphenation: staart
- Rhymes: -aːrt
Etymology 1
From Middle Dutch stert, stāert, from Old Dutch *stert, from Proto-Germanic *stertaz.
Derived terms
- beverstaart
- grijpstaart
- kattenstaart
- kop-staartaanrijding
- kop-staartbotsing
- krulstaart
- kwikstaart
- ossenstaart
- paardenstaart
- pijlstaart
- platstaart
- ploegstaart
- pluimstaart
- roodstaart
- staartbeen
- staartbijten
- staartcactus
- staartdeling
- staartgeboorte
- staartgras
- staartkikker
- staartklok
- staartlastig
- staartletter
- staartmees
- staartparachute
- staartpen
- staartploeg
- staartpruik
- staartriem
- staartrotor
- staartschroef
- staartsonnet
- staartster
- staartstuk
- staarttalie
- staartveer
- staartvin
- staartwervel
- staartwind
- stokstaartje
- T-staart
- vossenstaart
- wipstaart
- zevenstaart
- zwaluwstaart
- zwemstaart
Etymology 2
See the etymology of the main entry.
Verb
staart
- second- and third-person singular present indicative of staren
- (archaic) plural imperative of staren
Anagrams
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.