tandenpoetsen

Dutch

Etymology

tanden (teeth) + poetsen (clean/brush)

Pronunciation

  • (file)

Verb

tandenpoetsen

  1. to brush teeth

Inflection

Inflection of tandenpoetsen (weak, separable)
infinitive tandenpoetsen
past singular poetste tanden
past participle tandengepoetst
infinitive tandenpoetsen
gerund tandenpoetsen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular poets tandenpoetste tandentandenpoetstandenpoetste
2nd person sing. (jij) poetst tandenpoetste tandentandenpoetsttandenpoetste
2nd person sing. (u) poetst tandenpoetste tandentandenpoetsttandenpoetste
2nd person sing. (gij) poetst tandenpoetste tandentandenpoetsttandenpoetste
3rd person singular poetst tandenpoetste tandentandenpoetsttandenpoetste
plural poetsen tandenpoetsten tandentandenpoetsentandenpoetsten
subjunctive sing.1 poetse tandenpoetste tandentandenpoetsetandenpoetste
subjunctive plur.1 poetsen tandenpoetsten tandentandenpoetsentandenpoetsten
imperative sing. poets tanden
imperative plur.1 poetst tanden
participles tandenpoetsendtandengepoetst
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.