terugkijken

Dutch

Etymology

terug + kijken

Pronunciation

  • (file)

Verb

terugkijken

  1. to look back

Inflection

Inflection of terugkijken (strong class 1, separable)
infinitive terugkijken
past singular keek terug
past participle teruggekeken
infinitive terugkijken
gerund terugkijken n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kijk terugkeek terugterugkijkterugkeek
2nd person sing. (jij) kijkt terugkeek terugterugkijktterugkeek
2nd person sing. (u) kijkt terugkeek terugterugkijktterugkeek
2nd person sing. (gij) kijkt terugkeekt terugterugkijktterugkeekt
3rd person singular kijkt terugkeek terugterugkijktterugkeek
plural kijken terugkeken terugterugkijkenterugkeken
subjunctive sing.1 kijke terugkeke terugterugkijketerugkeke
subjunctive plur.1 kijken terugkeken terugterugkijkenterugkeken
imperative sing. kijk terug
imperative plur.1 kijkt terug
participles terugkijkendteruggekeken
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.