terugkrijgen

Dutch

Etymology

terug + krijgen

Pronunciation

  • (file)

Verb

terugkrijgen

  1. to get back, recover

Inflection

Inflection of terugkrijgen (strong class 1, separable)
infinitive terugkrijgen
past singular kreeg terug
past participle teruggekregen
infinitive terugkrijgen
gerund terugkrijgen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular krijg terugkreeg terugterugkrijgterugkreeg
2nd person sing. (jij) krijgt terugkreeg terugterugkrijgtterugkreeg
2nd person sing. (u) krijgt terugkreeg terugterugkrijgtterugkreeg
2nd person sing. (gij) krijgt terugkreegt terugterugkrijgtterugkreegt
3rd person singular krijgt terugkreeg terugterugkrijgtterugkreeg
plural krijgen terugkregen terugterugkrijgenterugkregen
subjunctive sing.1 krijge terugkrege terugterugkrijgeterugkrege
subjunctive plur.1 krijgen terugkregen terugterugkrijgenterugkregen
imperative sing. krijg terug
imperative plur.1 krijgt terug
participles terugkrijgendteruggekregen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.