toelaten

Dutch

Etymology

toe- + laten

Pronunciation

  • (file)

Verb

toelaten

  1. to allow, tolerate
  2. to condone
  3. to admit, receive

Inflection

Inflection of toelaten (strong class 7, separable)
infinitive toelaten
past singular liet toe
past participle toegelaten
infinitive toelaten
gerund toelaten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular laat toeliet toetoelaattoeliet
2nd person sing. (jij) laat toeliet toetoelaattoeliet
2nd person sing. (u) laat toeliet toetoelaattoeliet
2nd person sing. (gij) laat toeliet toetoelaattoeliet
3rd person singular laat toeliet toetoelaattoeliet
plural laten toelieten toetoelatentoelieten
subjunctive sing.1 late toeliete toetoelatetoeliete
subjunctive plur.1 laten toelieten toetoelatentoelieten
imperative sing. laat toe
imperative plur.1 laat toe
participles toelatendtoegelaten
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.