toelopen

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

toelopen

  1. to walk up to

Inflection

Inflection of toelopen (strong class 7, separable)
infinitive toelopen
past singular liep toe
past participle toegelopen
infinitive toelopen
gerund toelopen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular loop toeliep toetoelooptoeliep
2nd person sing. (jij) loopt toeliep toetoeloopttoeliep
2nd person sing. (u) loopt toeliep toetoeloopttoeliep
2nd person sing. (gij) loopt toeliept toetoeloopttoeliept
3rd person singular loopt toeliep toetoeloopttoeliep
plural lopen toeliepen toetoelopentoeliepen
subjunctive sing.1 lope toeliepe toetoelopetoeliepe
subjunctive plur.1 lopen toeliepen toetoelopentoeliepen
imperative sing. loop toe
imperative plur.1 loopt toe
participles toelopendtoegelopen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.