toezeggen

Dutch

Etymology

toe + zeggen

Pronunciation

  • (file)

Verb

toezeggen

  1. to promise

Inflection

The irregular past tense is used in the Netherlands, while the weak past forms are used primarily in Flanders.

Inflection of toezeggen (weak, irregular, separable)
infinitive toezeggen
past singular zei toe, zegde toe
past participle toegezegd
infinitive toezeggen
gerund toezeggen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zeg toezei toe, zegde toetoezegtoezei, toezegde
2nd person sing. (jij) zegt toezei toe, zegde toetoezegttoezei, toezegde
2nd person sing. (u) zegt toezei toe, zegde toetoezegttoezei, toezegde
2nd person sing. (gij) zegt toezeidt toe, zegde toetoezegttoezeidt, toezegde
3rd person singular zegt toezei toe, zegde toetoezegttoezei, toezegde
plural zeggen toezeiden toe, zegden toetoezeggentoezeiden, toezegden
subjunctive sing.1 zegge toezeide toe, zegde toetoezeggetoezeide, toezegde
subjunctive plur.1 zeggen toezeiden toe, zegden toetoezeggentoezeiden, toezegden
imperative sing. zeg toe
imperative plur.1 zegt toe
participles toezeggendtoegezegd
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.