uitbeelden

Dutch

Etymology

uit + beeld + -en

Pronunciation

  • (Netherlands) IPA(key): /ˈœy̯dˌbeːldə(n)/, ʌy̯dˌbeːldə(n)/
  • (Belgium) IPA(key): /ˈœy̯dˌbeːldə(n)/, /ˈœːdˌbeːldə(n)/
  • (file)

Verb

uitbeelden

  1. to represent, portray

Inflection

Inflection of uitbeelden (weak, separable)
infinitive uitbeelden
past singular beeldde uit
past participle uitgebeeld
infinitive uitbeelden
gerund uitbeelden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular beeld uitbeeldde uituitbeelduitbeeldde
2nd person sing. (jij) beeldt uitbeeldde uituitbeeldtuitbeeldde
2nd person sing. (u) beeldt uitbeeldde uituitbeeldtuitbeeldde
2nd person sing. (gij) beeldt uitbeeldde uituitbeeldtuitbeeldde
3rd person singular beeldt uitbeeldde uituitbeeldtuitbeeldde
plural beelden uitbeeldden uituitbeeldenuitbeeldden
subjunctive sing.1 beelde uitbeeldde uituitbeeldeuitbeeldde
subjunctive plur.1 beelden uitbeeldden uituitbeeldenuitbeeldden
imperative sing. beeld uit
imperative plur.1 beeldt uit
participles uitbeeldenduitgebeeld
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.