valsspelen

Dutch

Etymology

vals + spelen

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvɑls.speː.lə(n)/, /ˈvɑl.speː.lə(n)/
  • (file)

Verb

valsspelen

  1. to cheat

Inflection

Inflection of valsspelen (weak, separable)
infinitive valsspelen
past singular speelde vals
past participle valsgespeeld
infinitive valsspelen
gerund valsspelen n|- class="vsHide" style="background: #E6E6FF;" main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular speel valsspeelde valsvalsspeelvalsspeelde
2nd person sing. (jij) speelt valsspeelde valsvalsspeeltvalsspeelde
2nd person sing. (u) speelt valsspeelde valsvalsspeeltvalsspeelde
2nd person sing. (gij) speelt valsspeelde valsvalsspeeltvalsspeelde
3rd person singular speelt valsspeelde valsvalsspeeltvalsspeelde
plural spelen valsspeelden valsvalsspelenvalsspeelden
subjunctive sing.1 spele valsspeelde valsvalsspelevalsspeelde
subjunctive plur.1 spelen valsspeelden valsvalsspelenvalsspeelden
imperative sing. speel vals
imperative plur.1 speelt vals
participles valsspelendvalsgespeeld
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.