vastvoetig

Dutch

Etymology

From vast (fixed, stable) + voetig (footed).

Adjective

vastvoetig (comparative vastvoetiger, superlative vastvoetigst)

  1. surefooted

Inflection

Inflection of vastvoetig
uninflected vastvoetig
inflected vastvoetige
comparative vastvoetiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial vastvoetigvastvoetigerhet vastvoetigst
het vastvoetigste
indefinite m./f. sing. vastvoetigevastvoetigerevastvoetigste
n. sing. vastvoetigvastvoetigervastvoetigste
plural vastvoetigevastvoetigerevastvoetigste
definite vastvoetigevastvoetigerevastvoetigste
partitive vastvoetigsvastvoetigers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.