vertalen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch vertalen (to express, to respond). Equivalent to ver- + taal.

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: ver‧ta‧len

Verb

vertalen

  1. to translate

Inflection

Inflection of vertalen (weak, prefixed)
infinitive vertalen
past singular vertaalde
past participle vertaald
infinitive vertalen
gerund vertalen n
present tense past tense
1st person singular vertaalvertaalde
2nd person sing. (jij) vertaaltvertaalde
2nd person sing. (u) vertaaltvertaalde
2nd person sing. (gij) vertaaltvertaalde
3rd person singular vertaaltvertaalde
plural vertalenvertaalden
subjunctive sing.1 vertalevertaalde
subjunctive plur.1 vertalenvertaalden
imperative sing. vertaal
imperative plur.1 vertaalt
participles vertalendvertaald
1) Archaic.

Descendants

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.