verwijten

Dutch

Etymology

From ver- + wijten (to blame).

Pronunciation

  • (file)
  • Rhymes: -ɛi̯tən

Verb

verwijten

  1. (ditransitive) to blame for
    Waarom verwijt je me dat? Ik heb het niet gedaan!Why are you blaming me? I did not do it!
    Ik verwijt de regering dat ze niets onderneemt tegen het slechte weer.I blame the government for not taking action against the bad weather.

Usage notes

  • The indirect object is the one being blamed, the direct object is what they are being blamed for.

Inflection

Inflection of verwijten (strong class 1, prefixed)
infinitive verwijten
past singular verweet
past participle verweten
infinitive verwijten
gerund verwijten n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular verwijtverweet
2nd person sing. (jij) verwijtverweet
2nd person sing. (u) verwijtverweet
2nd person sing. (gij) verwijtverweet
3rd person singular verwijtverweet
plural verwijtenverweten
subjunctive sing.1 verwijteverwete
subjunctive plur.1 verwijtenverweten
imperative sing. verwijt
imperative plur.1 verwijt
participles verwijtendverweten
1) Archaic.

Synonyms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.