volmaakt

Dutch

Verb

volmaakt

  1. second- and third-person singular present indicative of volmaken (to make full) (when using a subclause)

Adjective

volmaakt (not comparable)

  1. perfect
Inflection
Inflection of volmaakt
uninflected volmaakt
inflected volmaakte
comparative
positive
predicative/adverbial volmaakt
indefinite m./f. sing. volmaakte
n. sing. volmaakt
plural volmaakte
definite volmaakte
partitive volmaakts

Verb

volmaakt

  1. second- and third-person singular present indicative of volmaken
  2. (archaic) plural imperative of volmaken

Participle

volmaakt

  1. past participle of volmaken
Inflection
Inflection of volmaakt
uninflected volmaakt
inflected volmaakte
comparative
positive
predicative/adverbial volmaakt
indefinite m./f. sing. volmaakte
n. sing. volmaakt
plural volmaakte
definite volmaakte
partitive volmaakts
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.