voordragen

Dutch

Pronunciation

  • (file)

Verb

voordragen

  1. to propose
  2. to present, to recite

Inflection

Inflection of voordragen (strong class 6, separable)
infinitive voordragen
past singular droeg voor
past participle voorgedragen
infinitive voordragen
gerund voordragen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular draag voordroeg voorvoordraagvoordroeg
2nd person sing. (jij) draagt voordroeg voorvoordraagtvoordroeg
2nd person sing. (u) draagt voordroeg voorvoordraagtvoordroeg
2nd person sing. (gij) draagt voordroegt voorvoordraagtvoordroegt
3rd person singular draagt voordroeg voorvoordraagtvoordroeg
plural dragen voordroegen voorvoordragenvoordroegen
subjunctive sing.1 drage voordroege voorvoordragevoordroege
subjunctive plur.1 dragen voordroegen voorvoordragenvoordroegen
imperative sing. draag voor
imperative plur.1 draagt voor
participles voordragendvoorgedragen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.