voorlezen

Dutch

Etymology

voor + lezen

Pronunciation

  • (file)

Verb

voorlezen

  1. to read aloud

Inflection

Inflection of voorlezen (strong class 5, separable)
infinitive voorlezen
past singular las voor
past participle voorgelezen
infinitive voorlezen
gerund voorlezen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular lees voorlas voorvoorleesvoorlas
2nd person sing. (jij) leest voorlas voorvoorleestvoorlas
2nd person sing. (u) leest voorlas voorvoorleestvoorlas
2nd person sing. (gij) leest voorlaast voorvoorleestvoorlaast
3rd person singular leest voorlas voorvoorleestvoorlas
plural lezen voorlazen voorvoorlezenvoorlazen
subjunctive sing.1 leze voorlaze voorvoorlezevoorlaze
subjunctive plur.1 lezen voorlazen voorvoorlezenvoorlazen
imperative sing. lees voor
imperative plur.1 leest voor
participles voorlezendvoorgelezen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.