voortbrengen

Dutch

Etymology

From voort + brengen. Analogous to English bring forth.

Pronunciation

  • (file)

Verb

voortbrengen

  1. to engender
  2. to produce

Inflection

Inflection of voortbrengen (weak with past in -cht, separable)
infinitive voortbrengen
past singular bracht voort
past participle voortgebracht
infinitive voortbrengen
gerund voortbrengen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular breng voortbracht voortvoortbrengvoortbracht
2nd person sing. (jij) brengt voortbracht voortvoortbrengtvoortbracht
2nd person sing. (u) brengt voortbracht voortvoortbrengtvoortbracht
2nd person sing. (gij) brengt voortbracht voortvoortbrengtvoortbracht
3rd person singular brengt voortbracht voortvoortbrengtvoortbracht
plural brengen voortbrachten voortvoortbrengenvoortbrachten
subjunctive sing.1 brenge voortbrachte voortvoortbrengevoortbrachte
subjunctive plur.1 brengen voortbrachten voortvoortbrengenvoortbrachten
imperative sing. breng voort
imperative plur.1 brengt voort
participles voortbrengendvoortgebracht
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.