voortduren

Dutch

Etymology

From voort + duren.

Pronunciation

  • (file)

Verb

voortduren

  1. to continue, to persist

Inflection

Inflection of voortduren (weak, separable)
infinitive voortduren
past singular duurde voort
past participle voortgeduurd
infinitive voortduren
gerund voortduren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular duur voortduurde voortvoortduurvoortduurde
2nd person sing. (jij) duurt voortduurde voortvoortduurtvoortduurde
2nd person sing. (u) duurt voortduurde voortvoortduurtvoortduurde
2nd person sing. (gij) duurt voortduurde voortvoortduurtvoortduurde
3rd person singular duurt voortduurde voortvoortduurtvoortduurde
plural duren voortduurden voortvoortdurenvoortduurden
subjunctive sing.1 dure voortduurde voortvoortdurevoortduurde
subjunctive plur.1 duren voortduurden voortvoortdurenvoortduurden
imperative sing. duur voort
imperative plur.1 duurt voort
participles voortdurendvoortgeduurd
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.