vrijlaten

Dutch

Etymology

From vrij (free) + laten (to let).

Pronunciation

  • (file)

Verb

vrijlaten

  1. to release

Inflection

Inflection of vrijlaten (strong class 7, separable)
infinitive vrijlaten
past singular liet vrij
past participle vrijgelaten
infinitive vrijlaten
gerund vrijlaten n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular laat vrijliet vrijvrijlaatvrijliet
2nd person sing. (jij) laat vrijliet vrijvrijlaatvrijliet
2nd person sing. (u) laat vrijliet vrijvrijlaatvrijliet
2nd person sing. (gij) laat vrijliet vrijvrijlaatvrijliet
3rd person singular laat vrijliet vrijvrijlaatvrijliet
plural laten vrijlieten vrijvrijlatenvrijlieten
subjunctive sing.1 late vrijliete vrijvrijlatevrijliete
subjunctive plur.1 laten vrijlieten vrijvrijlatenvrijlieten
imperative sing. laat vrij
imperative plur.1 laat vrij
participles vrijlatendvrijgelaten
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.