weergeven

Dutch

Etymology

From weer (back) + geven (give).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈʋeːrˌɣeːvə(n)/
  • (file)

Verb

weergeven

  1. to give back
  2. to render, interpret
  3. to display, to reproduce

Inflection

Inflection of weergeven (strong class 5, separable)
infinitive weergeven
past singular gaf weer
past participle weergegeven
infinitive weergeven
gerund weergeven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular geef weergaf weerweergeefweergaf
2nd person sing. (jij) geeft weergaf weerweergeeftweergaf
2nd person sing. (u) geeft weergaf weerweergeeftweergaf
2nd person sing. (gij) geeft weergaaft weerweergeeftweergaaft
3rd person singular geeft weergaf weerweergeeftweergaf
plural geven weergaven weerweergevenweergaven
subjunctive sing.1 geve weergave weerweergeveweergave
subjunctive plur.1 geven weergaven weerweergevenweergaven
imperative sing. geef weer
imperative plur.1 geeft weer
participles weergevendweergegeven
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.