wegsturen

Dutch

Etymology

weg + sturen

Pronunciation

  • (file)

Verb

wegsturen

  1. to send away
  2. to dismiss

Inflection

Inflection of wegsturen (weak, separable)
infinitive wegsturen
past singular stuurde weg
past participle weggestuurd
infinitive wegsturen
gerund wegsturen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stuur wegstuurde wegwegstuurwegstuurde
2nd person sing. (jij) stuurt wegstuurde wegwegstuurtwegstuurde
2nd person sing. (u) stuurt wegstuurde wegwegstuurtwegstuurde
2nd person sing. (gij) stuurt wegstuurde wegwegstuurtwegstuurde
3rd person singular stuurt wegstuurde wegwegstuurtwegstuurde
plural sturen wegstuurden wegwegsturenwegstuurden
subjunctive sing.1 sture wegstuurde wegwegsturewegstuurde
subjunctive plur.1 sturen wegstuurden wegwegsturenwegstuurden
imperative sing. stuur weg
imperative plur.1 stuurt weg
participles wegsturendweggestuurd
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.