wonderlijk

Dutch

Etymology

From Middle Dutch wonderlijc, from Old Dutch wunderlīk. Equivalent to wonder + -lijk.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈʋɔn.dər.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: won‧der‧lijk

Adjective

wonderlijk (comparative wonderlijker, superlative wonderlijkst)

  1. wonderful, amazing
  2. queer, odd
  3. vagarious

Inflection

Inflection of wonderlijk
uninflected wonderlijk
inflected wonderlijke
comparative wonderlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial wonderlijkwonderlijkerhet wonderlijkst
het wonderlijkste
indefinite m./f. sing. wonderlijkewonderlijkerewonderlijkste
n. sing. wonderlijkwonderlijkerwonderlijkste
plural wonderlijkewonderlijkerewonderlijkste
definite wonderlijkewonderlijkerewonderlijkste
partitive wonderlijkswonderlijkers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.