zichtbaar

Dutch

Etymology

Borrowed from German sichtbar, equivalent to zicht + -baar.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈzɪxtbaːr/
  • (file)
  • Hyphenation: zicht‧baar

Adjective

zichtbaar (comparative zichtbaarder, superlative zichtbaarst)

  1. visible [from 16th c.]

Inflection

Inflection of zichtbaar
uninflected zichtbaar
inflected zichtbare
comparative zichtbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial zichtbaarzichtbaarderhet zichtbaarst
het zichtbaarste
indefinite m./f. sing. zichtbarezichtbaarderezichtbaarste
n. sing. zichtbaarzichtbaarderzichtbaarste
plural zichtbarezichtbaarderezichtbaarste
definite zichtbarezichtbaarderezichtbaarste
partitive zichtbaarszichtbaarders

Antonyms

Derived terms

Descendants

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.