bestruiken

Néerlandais

Étymologie

Dérivé de struik.

Verbe

Présent Prétérit
ik bestruik bestruikte
jij bestruikt
hij, zij, het bestruikt
wij bestruiken bestruikten
jullie bestruiken
zij bestruiken
u bestruikt bestruikte
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bestruikend bestruikt

bestruiken \Prononciation ?\ transitif

  1. Broussailler
    • Je moet met bebossen, begrassen en bestruiken niet overdrijven.
      Il ne faut pas exagérer en reboisant, gazonnant ou broussaillant.

Prononciation

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.