bezighouden
Néerlandais
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | houd bezig | hield bezig |
jij | houdt bezig | |
hij, zij, het | houdt bezig | |
wij | houden bezig | hielden bezig |
jullie | houden bezig | |
zij | houden bezig | |
u | houdt bezig | hield bezig |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | houden bezigd | beziggehouden |
bezighouden \Prononciation ?\ transitif
- Occuper, préoccuper.
- deze vraag houdt hem bezig
- cette interrogation occupe son esprit
- deze vraag houdt hem bezig
- Occuper, faire travailler.
- een onderneming die duizenden werknemers bezighoudt
- une entreprise qui occupe des milliers de salariés
- een onderneming die duizenden werknemers bezighoudt
Synonymes
préoccuper
- in beslag nemen
faire travailler
- werk verschaffen
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « bezighouden [Prononciation ?] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.