gemeenschap
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
Pluriel |
---|
gemeenschappen |
gemeenschap \Prononciation ?\ féminin
- Communauté.
- in een gemeenschap opgenomen worden
- être admis dans une communauté
- (Droit) gemeenschap van goederen
- communauté de biens
- in een gemeenschap opgenomen worden
- Société.
- op kosten van de gemeenschap studeren
- étudier aux frais de la société
- op kosten van de gemeenschap studeren
- Relation, rapport, coït.
Dérivés
- Andesgemeenschap
- belangengemeenschap
- buurtgemeenschap
- christengemeenschap
- cultuurgemeenschap
- dorpsgemeenschap
- gebruikersgemeenschap
- geloofsgemeenschap
- gemeenschappelijk
- gemeenschapsaangelegenheid
- gemeenschapsbetrekking
- gemeenschapscentrum
- gemeenschapscommissie
- gemeenschapsexecutieve
- gemeenschapsgeld
- gemeenschapsgevoel
- gemeenschapshuis
- gemeenschapsleven
- gemeenschapsmaterie
- gemeenschapsmens
- gemeenschapsminister
- gemeenschapsonderwijs
- gemeenschapsraad
- gemeenschapsrecht
- gemeenschapsregering
- gemeenschapsschool
- gemeenschapssenator
- gemeenschapsvoorziening
- gemeenschapswerk
- gemeenschapszin
- geslachtelijke gemeenschap (rapport sexuel)
- geslachtsgemeenschap
- godsgemeenschap
- huwelijksgemeenschap
- internetgemeenschap
- kerkgemeenschap
- kloostergemeenschap
- leefgemeenschap
- levensgemeenschap
- moslimgemeenschap
- plantengemeenschap
- rechtsgemeenschap
- scholengemeenschap
- schoolgemeenschap
- taalgemeenschap
- waardegemeenschap
- werkgemeenschap
- Wikipediagemeenschap
- woongemeenschap
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « gemeenschap [Prononciation ?] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.