tegengaan
Néerlandais
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | ga tegen | ging tegen |
jij | gaat tegen | |
hij, zij, het | gaat tegen | |
wij | gaan tegen | gingen tegen |
jullie | gaan tegen | |
zij | gaan tegen | |
u | gaat tegen | ging tegen |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn | gaan tegend | tegengegaan |
tegengaan \Prononciation ?\ transitif
- Contrarier, contrecarrer, combattre, contrer, empêcher.
- het tegengaan van de corrosie
- la lutte contre la corrosion
- het tegengaan van de corrosie
Synonymes
- de voet dwars zetten
- tegenwerken
- bestrijden
- beletten
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « tegengaan »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.