blijkbaar

Dutch

Etymology

From blijken (to become apparent) + -baar (able).

Pronunciation

  • (file)

Adverb

blijkbaar

  1. apparently

Adjective

blijkbaar (comparative blijkbaarder, superlative blijkbaarst)

  1. evident, apparent

Inflection

Inflection of blijkbaar
uninflected blijkbaar
inflected blijkbare
comparative blijkbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial blijkbaarblijkbaarderhet blijkbaarst
het blijkbaarste
indefinite m./f. sing. blijkbareblijkbaardereblijkbaarste
n. sing. blijkbaarblijkbaarderblijkbaarste
plural blijkbareblijkbaardereblijkbaarste
definite blijkbareblijkbaardereblijkbaarste
partitive blijkbaarsblijkbaarders
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.